Ad Monachos (2) Conques

L’architecte, l’imagier et le peintre sont unis au philosophe et au poète, et tous concourent à élever une sorte de cité de l’esprit, dont les fondations reposent sur les assises de la vie historique

Henri Focillon

De eerste zintuigelijke ervaring van de kracht van monastieke architectuur kreeg ik in de romaanse abdij- en pelgrimskerk van Conques (France, Aveyron) , eind jaren negentig. Ik was er eerder als student geweest en herinnerde me vooral de landschappelijke enscenering en het huiveringwekkende Laatste Oordeel in het timpaan boven het westportaal. Maar het bijzondere licht, de stilte en spirituele atmosfeer van het interieur heb ik pas ontdekt dankzij het licht van de meer dan honderd glasvensters van beeldend kunstenaar Pierre Soulages. Dit artistieke project (1987/94): ontwerp, onderzoek, fabricage (glas) en uitvoering, is een voorbeeld van een eigentijds, beeldend onderzoek van een romaans kerkgebouw, gericht op het actualiseren en opnieuw tot leven brengen van een gewijde ruimte onder handen van een schilder. Door de technisch-artistieke ‘transmutatie’ van het licht via het glasmateriaal stralen de nieuwe vensterramen een uitzonderlijk licht uit, licht van een blankheid die de oorspronkelijke monastieke functies van contemplatie en meditatie niet alleen oproept maar ook opnieuw ervaarbaar maakt.

De stenen van Conques

Soulage’s artistieke interpretatie van en omgang met de romaanse architectuur in Conques hebben mijn denken over architectuur- en kunstgeschiedenis als academische kunstonderzoeker ingrijpend veranderd. Mij de ogen geopend voor de concrete aspecten van artistieke productie, voor de blik van de beschouwer, de kracht van het beeld en het eigenzinnig ‘leven’ van vormen. Het leek alsof de hele ballon van paradigma-wendingen (‘turns’) van vijftig jaar kunstgeschiedenis, in één een klap in mijn hoofd explodeerde.  Conques is, in die zin, ook voor mij een etappeplaats geworden op de route, niet naar Santiago de Compostella maar via de prehistorische grotkunst in zuid Frankrijk en noord Spanje, richting Egypte, naar de ruïnes van dekloostercellen en andere vroegchristelijke en byzantijnse monastieke ensembles, nu grotendeels bedolven onder het zand van de Egyptische woestijn. Terug naar ‘Christus’ oudste gewaad’, zou Frits van der Meer instemmend gedacht hebben. Maar, wat mij betreft,  dan wel bij voorkeur met reisgezellen uit het spectaculaire onderzoeksgebied van de laatantieke Oudheid waarbinnen de moderne archeologie (van landschap, gebouwen, artefacten, manuscripten en boeken) een sleutelpositie inneemt.

Het geheim achter de picturale ingreep van de kunstschilder Pierre Soulages in de architectuur van Conques is diens vrije werkwijze:  een ambachtelijk creatief proces dat, net als de werkmethoden van middeleeuwse bouwmeesters en ambachtslieden, niet exclusief planmatig maar tegelijk ook speculatief en experimenteel is: gebaseerd op zowel empirisch onderzoek als op de natuurlijke logica van het licht, steen en glas.

Hieronder citeer, vertaal en parafraseer ik enkele relevante teksten van Soulages over zijn artistieke intenties, experimentele werkwijze en omgang met materialen en het licht. Deze formuleringen zijn door hun precisie en compactheid geen illustraties of toelichtingen maar bespiegelingen die, bij wijze van spreken met de kwast in de hand, tijdens het werk bij de kunstenaar naar boven kwamen. 

‘Vanaf het begin werd ik gedreven door de wil dienstbaar te zijn aan de architectuur van het gebouw zoals die tot ons is gekomen: met respect voor de zuiverheid van haar proporties en verhoudingen, de kleurnuances van het steen, de organisatie van het licht en de levendigheid van de ruimte. Het was niet mijn intentie om de Middeleeuwen terug te brengen, na te bootsen of te romantiseren. Verre van dat: ik heb geprobeerd om met de technologie van onze tijd, een glasproduct te maken dat recht doet aan de sacrale essentie van dit elfde-eeuwse gebouw en aan de artistieke emoties die het opwekt’.

(..)

‘Vanaf het moment dat ik de opdracht kreeg voor de glasramen van Conques, wist ik met zekerheid dat ik precies het tegenovergestelde moest doen van datgene wat voor de hand lag: de ramen konden niet reproducties in glas zijn van maquettes die aan de hand van picturale procedés (aquarellen, gouaches, schetsen etc.) gemaakt waren. Het zijn het licht en het materiaal waar het licht door naar binnentreedt die bepalend zijn voor hun vorm en organisatie. Het is dus cruciaal om, uitgaande van het glasmateriaal, zich een kwaliteit licht voor te stellen en te bedenken dat niet alleen voldoet aan de situatie ter plekke, die van de ruimte en architectuur, maar tevens voldoende artistiek-emotionele kracht heeft’. (…)

‘Ik besloot pas aan vormen te denken en maquettes (cartoons) te gaan bouwen nadat ik een glassoort had gevonden dat het licht uitstraalde waar ik naar op zoek was. Ik begon met eerst nadenken over de honderd en vier vensteropeningen en kijken hoe ik die tot een geheel kon brengen met het glasmateriaal dat ik zou gaan gebruiken’.

Het schildersoog van Soulages ontdekte dat de maten, plaatsing en vorm van de vensters aan de noordelijke lichtbeuk en transeptgevel afweken van die aan de overzijde, een ogenschijnlijk bouwkundige toevalligheid die Soulages echter in verband brengt met de beweging en wisselende intensiteit van de lichtinval door het gebouw gedurende de dag. De architectuur van de abdijkerk van Conques is, aldus Soulages – opzettelijk of toevallig – verbonden met de verrassende organisatie van het natuurlijk licht. Het licht maakt een wezenlijk deel uit van de ‘identiteit van het gebouw’.

Sterker nog: de architectuur van Conques bestaat bij de gratie van het licht (Georges Duby). Zij onthult de ‘densité monumentale’ van het alternerend stelsel van kolommen en pijlers en intensiveert de ‘tendresse de coloration’ van de gebruikte steensoorten. De observaties van de monumentale betekenis van het licht in het gebouw, bracht Soulages tot een technisch onderzoek naar geschikt industrieel glasmateriaal voor de nieuwe ramen. Uiteindelijk werd aan de hand van talloze  experimenten met de samenstelling, stabiliteit, gelaagdheid en structuur, een glassoort gefabriceerd in samenwerking met glasateliers en glaskunstbedrijven zowel in Frankrijk als  in Duitsland. Een artistiek bruikbaar soort glas, dat, net als zijn paletmessen, borstels en penselen, als een soort van schildergereedschap, door Soulages zelf was ontwikkeld en getest.

Bij de gratie van het licht

Soulages wilde een glassoort waar je niet doorheen kunt kijken maar dat wel het natuurlijk licht filtert en doorlaat. Doorschijnend maar niet transparant. Om dat te kunnen produceren werden in verschillende glasateliers honderden  proeven gedaan met diverse glassoorten en hun samenstelling, de fasering van het smeltproces en de temperatuurregulering en onderzocht of en hoe bij verhitting het hoogtepunt (kristallijne smeltpunt) bereikt kon worden vlak voor de zandkorrels met elkaar versmolten. Het materiaal waar uiteindelijk voor gekozen werd (een aan albast verwant soort glas, maar zonder de gelige tint) had niet alleen een bijzondere lichtkwaliteit maar bood ook een keuzemogelijkheid voor verschillende gradaties in en soorten van doorzichtigheid.

Het zijn vooral artistieke argumenten die het productieproces van het glas in Conques hebben bepaald: ‘de binnenruimte van het gebouw is zo intens dat de pelgrim geen behoefte heeft om naar buiten te kijken. Ik moest dus een glassoort vinden dat niet transparant is, dat wel het licht doorlaat maar niet de blik. Dit heeft geleid tot de fabricage van een glas dat zowel het licht verspreidt en tegelijk de kleurintensiteit bundelt, versterkt en moduleert (naar tijd en plaats).’

De ramen in de abdijkerk van Conques zijn dan ook geen zelfstandige, op glas gebrande schilderijen van Soulages, maar vormen tezamen een ‘immense enveloppe’, een doorschijnende wand van puur, niet gepigmenteerd glas die, afhankelijk van de plaats in het gebouw en samenstelling, steeds anders vibreert. Ze functioneren in onderlinge afstemming als versterkers van helderheid (émittrices de clarté) die de architectonische ruimte tot leven brengen en een evenwichtige atmosfeer van rust en stilte verspreiden.

‘Désir d’être peintre né d’une architecture’

Soulages’ keuze om de romaanse architectuur van Conques vooral bouwkundig en  ‘objectief’ te analyseren, komt niet alleen voort uit zijn passie voor techniek en materialen, maar vooral om een persoonlijke band met het gebouw in tact te laten maar tegelijk ook op een zijspoor te houden. Sainte Foy in Conques is de plek waar Soulages als kind, overweldigd door de architectuur, de ruimte en het licht, de bevestiging kreeg van zijn artistieke roeping. ‘Toen ik eenmaal de publieke opdracht voor het maken van de ramen voor abdijkerk had gekregen, ben ik vele malen teruggekomen, maar steeds, bij wijze van spreken, met de meetlat in de hand en zonder nostalgisch sentiment’.

Deze anekdote is niet alleen een primaire herinnering, maar ook een  kunstenaars topos en vast thema in vrijwel ieder essay over en interview met Soulages. Maar de  vraag is, waarom hij, na de wonderbaarlijke openbaring van zijn kunstenaarschap in de abdijkerk van Conques, uiteindelijk koos voor schilderen en niet voor de architectuur en , minstens zo belangrijk, waarom architectuur – in tegenstelling tot poëzie –   zo’n relatief geringe rol speelt in het denken van een schilder, wiens werkwijze is als die van een bouwer, architect of steenhouwer? Binnen het esthetisch universum van Soulages als kunstenaar zijn dit  echter volstrekt irrelevante vragen die voorbijgaan aan de kern van zijn artistieke poëtica: de presentie van het licht.

Het leidend ‘Principe’ van heel zijn oeuvre is de speurtocht naar het levendige, steeds veranderende licht en naar mogelijkheden om dat met (schilder) kunstige middelen (licht-donker contrasten; kleurnuanceringen; reliëf ) zichtbaar te maken. Vanaf de vroegste grafiek uit de veertiger jaren tot aan de latere, zwarte polyptieken in grootformaat, is de combinatie van licht en zwart, zowel in werkelijkheid als in abstracte vorm, het centrale thema van Pierre Soulages. En de ramen van de abdijkerk in Conques zijn daar geen uitzondering op, integendeel: misschien vormen die tezamen het meest doorwrochte en complexe ruimtelijk-picturale experiment binnen zijn totale oeuvre.

De techniek van het ultra-zwart

 De glasramen van Conques markeren op monumentale wijze een in 1979 door Pierre Soulages ‘ontdekt’ nieuw werk-principe waarbij de focus van het schilderen verschuift van het vlak gebonden beeld naar de observatie en weergave van het van buitenkomende licht op grondstructuren van zwarte verf. Het is het moment waarop hij het binnenvallend licht als het ware laat ontspringen uit het zwart. De meer grove, reliëfachtige structuren reflecteren als lichtvangers het natuurlijke licht, de meer vlakke en gladde segmenten  doen dat niet en absorberen het licht in plaats van het terug te kaatsen. En, belangrijker nog: terwijl de dynamiek van de op elkaar inwerkende  strepen, groeven en vlakken van de grondstructuur gelijk blijft, verschuift het beeld,  afhankelijk van de plaats en ruimte van waar het door de verf teruggekaatste licht wordt waargenomen. In de woorden van Soulages: ‘het schilderij ontstaat pas in de blik van de beschouwer, op het moment dat die er naar kijkt’.

Dit is in feite ook het principe van de door Soulages’ gebruikte glasmateriaal van Conques, dat ontwikkeld is om het licht als het ware vanuit het gebouw zelf te laten ontstaan. De essentie van Soulages’ ingreep in Conques ligt in de ambachtelijke bewerking van het ‘binnenste’ – de massa – van het glas zelf als samengesteld materiaal en niet in het ontwerpen van specifieke vormen, patronen laat staan figuratieve voorstellingen aan de buitenkant: het oppervlak van de glasplaten. In Soulages’ strenge concept van romaanse architectuur is geen ruimte voor ‘iconografische didactiek’.

Brugstaven en loodlijsten

De ramen in Conques zijn door Soulages ontworpen als actieve, architectonische elementen. De glaspanelen zijn niet, zoals gebruikelijk, ‘ingelijst’’ maar zonder randen rechtstreeks in de sleuven van het muurwerk geplaatst. De bouwkundige eenheid van raam, vensteropening en wand wordt bovendien nog versterkt door de ‘dubbele’ rol van de horizontale brugstaven die niet alleen als wapening voor de glasschijven functioneren maar ook een verbindende rol spelen in de grafische organisatie van de afzonderlijke ramen. Met andere woorden: in Conques wordt het gesloten karakter van het romaanse muurwerk zowel door de vensteropeningen als door de glazen ramen, niet aangetast maar juist versterkt en in al hun puurheid zichtbaar gemaakt.

Die strikt architectonische functie wordt nog eens onderstreept door de formele grafiek van de glasplaten, door de ‘écriture’ van soepele strepen en schuine lijnen die overal door het gebouw heen, de dominante orthogonale lijnvoering van het interieur extra benadrukt.

Soulages:

‘ In het interieur domineren de verticale lijnen. Het is drie maal zo hoog als breed. Er komen natuurlijk ook ronde vormen voor, maar het zijn toch vooral de recht omhoog gaande lijnen en rechte hoeken die de geometrie bepalen. Daarom heb ik voor de ramen instinctief gekozen voor licht gebogen strepen, voor  fluïde vormen die in het gebouw niet terugkeren. Op die manier wordt de wereld van het licht afgezet tegen die van massa, zwaarte en geslotenheid. De architectuur van de abdijkerk komt des te beter tot haar recht naarmate er in de ramen geen afleidende herhalingen optreden’.

Henri Focillon en ‘la loi du cadre architectural’

Ik heb me dikwijls afgevaagd waar Soulages’ formalistische idee van romaanse architectuur precies vandaan komt. In de tientallen interviews die Pierre Soulages in de loop van zijn lange leven heeft gegeven, heeft niemand hem daar ooit naar gevraagd. Ik waag de stelling dat die passie voor de ‘ puissances créatrices’ van het romaans, niet alleen voortkomt uit primaire, artistiek-emotionele ervaringen in Conques maar dat die intellectueel zijn gevormd door zijn vertrouwdheid met de filosofische,  en vooral kunst- en literair-kritische teksten uit de hoek van Paul Valéry. Soulages kwam daarmee aan het begin van zijn kunstenaarschap in aanraking via het werk van Henri Focillon (1881-1943): kunsthistoricus, vriend en metgezel van Valery bij tal van intellectuele  (internationale) avonturen in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Bij het lezen van Soulages’ uitspraken en teksten over: werkwijze, handschrift, massa, orde, wetten en regels, moest ik vaak denken aan de boeken van Focillon over romaanse beeldhouwkunst en architectuur die ik bijna zestig jaar geleden voor mijn tentamens bij Frits van der Meer moest bestuderen. Denken ook aan de richtingenstrijd tussen Emile Mâle, de katholieke iconograaf en Henri Focillon, de marxistische ‘vormdenker’ voor wie de essentie van de middeleeuwse kunst niet besloten ligt in figuratieve voorstellingen maar in het ‘innerlijk leven’ van vormen en vormveranderingen, in de (handwerk) kunst van steenhouwers en glazeniers en hun vaardigheden in techniek en materialen.

Het was ook Focillon die aan het begin van de jaren dertig in zijn monumentale boek over de romaanse beeldhouwkunst in Frankrijk,  de ‘wet van het architectonisch kader’ formuleerde, een wet waarin heel precies werd aangetoond hoe de sculptuur van timpanen, kapitalen en reliëfs, onderworpen is aan de architectonische drager (‘support d’architecture’) en hoe die juist dankzij de beperkingen van de bouwkundige kaders zich heeft kunnen ontplooien. Het lijkt me dat diezelfde dienstbaarheid aan de plastische en constructieve organisatie van de architectuur door Soulages tot uitgangspunt is gemaakt voor het ontwerp van de meer dan honderd  glasvensters voor de abdijkerk van Conques.

In de romaanse architectuur van Conques herkent Soulages  – in navolging van Henri Focillon –  intellectuele principes die zich niet manifesteren in allerlei interessante details maar veeleer in de ‘orde van de gebouwde massa’s’. Het gaat om de geheime, aan steen, glas en hout gebonden informatie en logica waarvan de ontraadseling uiteindelijk toegang geeft tot de identiteit of ‘het innerlijk leven van het gebouw’. Met zijn glasproject van Conques schikte Soulages zich niet alleen naar het primaat van de architectuur en haar bouwkundige schoonheid maar hij maakt, door de organisatie van het licht van zijn ramen, die ook zichtbaar. Als schilder werkt hij met strikt technisch-picturale middelen en wedijverde daarmee met Henri Focillon die aan de hand van ingenieuze technieken van een vormgerichte kunstanalyse, op magistrale wijze hetzelfde deed, maar dan in woord en beeld.

‘Bâtir de lumière’

De nieuwe ramen van de Sainte Foy in Conques zijn natuurlijk veel meer dan een technisch hoogstaand restauratieproject. Het is een uniek kunstwerk van grootse allure dat, mondiaal gezien,  zijn weerga in de kunst- en architectuurgeschiedenis niet kent. En dat heeft alles te maken met Soulages’ formalistische behandeling van het licht als bron van de architectonische ervaring.

En ook hier lijken de analyses van Henri Focillon een mogelijke inspiratiebron te zijn geweest voor Soulages. Ik volg hier De Franse mediëvist Jacques Le Goff die in 1994 als eerste een verband heeft gelegd tussen Soulages’ ontwerp en de denkwereld van Henri Focillon. De laatste schrijft in Arts de l’Occident (1939): ‘In de bouw werkt de architect niet alleen met massa en zwaartekracht, maar ook met licht en de effecten daarvan in de ruimte. De problemen hierbij beperken zich niet tot die van een technische verlichting. Lichteffecten hebben een kapitale architectonische functie omdat die samenhang geven tussen leegte en massa, duister en helder, kaalheid en decor. Uiteindelijk is architectuur meer dan een schets of een foto, zij krijgt pas haar vorm in de materie: door materiaal, werktuig en proces’.

Vanuit eenzelfde visie heeft Soulages de verwaarloosde en ingeslapen architectuur van de abdijkerk in Conques opnieuw tot leven gewekt door het natuurlijke licht in het gebouw terug te brengen. Maar in Conques gaf hij ‘het bouwen met licht’ nog een extra, metafysische dimensie. De ramen, en het binnenvallende licht, herstellen niet alleen de eenheid tussen de afzonderlijke elementen als plan, gevels en gewelven, maar de stenen muren en kolommen krijgen daarmee ook hun oorspronkelijke plasticiteit, kleur en warmte terug. Het kleurloze glas laat puur, natuurlijk licht door dat op ieder moment van de dag en op iedere plek in het gebouw, weer anders is: roze of grijs, mauve of oker al naar gelang de kracht van de straling. Omdat het licht nergens rechtstreeks naar binnen komt, merkt de beschouwer (pelgrim) niet waar het precies vandaan komt. Hij wordt als het ware omgeven door licht vanuit een mysterieuze bron, licht van een emotionele kwaliteit die overeenstemt met de poëtische kracht van de stenen ruimte en met de emoties die deze oproept. Een verstild en diep licht dat tot de dag van vandaag pelgrims, monniken en gelovigen opwekt tot meditatie, gebed en contemplatie en hen uiteindelijk dichter tot het ‘sacrale’ moet brengen

Bij het schrijven deze tekst heb ik gebruik gemaakt van de precieze en deskundige analyses van Hermann Anhold, in: ‘Lebendiges Licht’, in: Licht. Malerei und die Fenster von Conques (Westfälisches Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte) Münster 1994/95, S. 8-15

(Wordt vervolgd in de Sinaï-woestijn)

Plaats een reactie