Das Alte Frankfurt (2)

Hoe Goethe verdween uit Frankfurt

 

Frankfurt Pauluskirche 2

 

Frankfurt, 24 Juli 1949: in de zorgvuldig herbouwde Paulskirche, vindt een bijzondere plechtigheid plaats. Op een steenworp afstand van de half voltooide replica van zijn ouderlijk huis aan de Hirschgraben, wordt officieel de tweehonderdste geboortedag herdacht van een van Frankfurts beroemdste burgers: Johann Wolfgang von Goethe. Toch zijn de meeste genodigden niet voor Goethe gekomen maar op de eerste plaats voor de gastspreker: Thomas Mann, Duits schrijver met een Amerikaans paspoort die voor het eerst sinds zijn vrijwillige verbanning in 1933, weer terug is in zijn geboorteland. Maar niet voor lang, want bij de officiële uitreiking van de prestigieuze Goethepreis der Stadt Frankfurt am Main een maand later, is de prijsdrager zelf al niet meer in Duitsland.

De ‘grote controverse’ rond Thomas Mann, debatten over de omgang met ruïnes en ruzie over Goethe als symbool van Duitsland als cultuurnatie: de feestelijkheden rond het Goethe-Jaar 1949 markeren de turbulente afsluiting van de eerste fase van de fysieke en morele wederopbouw van de stad Frankfurt: die van improvisatie en experiment. Ze zijn tegelijk ook het begin van een verbijsterende kroniek van politieke intriges en ideologische strijd waarin architectuur – preciezer gezegd: retro-architectuur – sluipenderwijs medium bij uitstek wordt van autoritaire,  historisch-revisionistische propaganda. En waar de recent gereconstrueerde, fonkelnieuwe ‘Altstadt’ het laatste, en tegelijk meest brutale voorbeeld van is.

Frankfurt Paulskirche 2

‘die Hauptstadtfrage’

 Na de nederlaag van het Derde Rijk gingen de geallieerden over tot de opdeling van Duitsland in vier bezettingszones en van de voormalige hoofdstad Berlijn in evenzovele sectoren. Hiermee kwamen ook de eerste (Duitse) visioenen van een Federatie van Duitse landen die door een in Frankfurt gevestigd parlement, bijeen zou moeten worden gehouden. De keuze voor Frankfurt was in dit verband historisch relevant en verwees naar de geboorte van de Duitse parlementaire democratie: de traditie van het Frankfurter Parlement dat in 1848/49 in de omgebouwde Paulskirche bijeenkwam voor het opstellen van de grondwet voor een toekomstige Duitse republiek.  Het initiatief om Frankfurt naar voren te schuiven in de discussie rond ‘die Hauptstadtfrage’ kwam van de journalist en chef-redacteur van Frankfurter Hefte,  Eugen Kogon:  ‘De twee Duitse Rijken waar Berlijn als hoofdstad voor staat, zijn definitief ten onder gegaan. Frankfurt am Main heeft een rijke, democratische en vooral Duitse en kosmopolitische traditie. En bovendien tal van politiek-historische, en culturele raakvlakken met een federalistische Republiek. Alle voorwaarden voor een passende oplossing komen hier samen: 1948, de viering van het eeuwfeest van de (mislukte) Frankfurter poging tot een Duitse democratie, de beschikbaarheid van de Paulskirche als zetel van de Bondsdag en, zo mogelijk, de huisvesting van de federale regering in het I.G. Farben gebouw’,  op dat moment hoofdkwartier van de geallieerden strijdkrachten en bezettingsmacht.

Frankfurt I.G. Farben-Gebaeude_Poelzig-Bau

Op 18 mei 1948 kon de Paulskirche ter gelegenheid van de viering van het eeuwfeest van de eerste Nationale Vergadering in Frankfurt, onder grote internationale belangstelling, plechtig worden ingewijd. Daarmee leken de kansen voor Frankfurt als toekomstige hoofdstad van de Bondsrepubliek verzekerd, ook al omdat allerlei hoge, bestuurlijke organen van de Britse en Amerikaanse bezettingszones, zoals de Economische Raad, zich intussen hier hadden gevestigd. Maar het liep allemaal anders: mede op instigatie van de christelijk-conservatieve Rijnlander,  Konrad Audenauer werd in 1948 onverwacht Bonn naar voren geschoven en werd, uiteindelijk, een jaar later in een geheime stemming van de parlementaire raad, de Rijnlandse ‘Kleinstadt’ tot provisorische ‘Hauptstadt’ van de Bondsrepubliek verheven.

 Democratie als opdrachtgever

In tegenstelling tot de vrijwel gelijktijdig begonnen reconstructie van het Goethehaus, was de wederopbouw van de Paulskirche nauwelijks omstreden. Voor veel Duitsers – en niet alleen inwoners van Frankfurt – stond het gebouw symbool voor de democratische beweging in Duitsland en dat bleek ook uit de royale giften voor de herbouw die vanuit heel het land binnenstroomden. Een prijsvraag onder architecten (1946) leverde meer dan honderd inzendingen op, maar geen eerste prijs. Waarna het stadsbestuur de opdracht verleende aan een team rond de gerenommeerde ‘kerkenbouwer’, Rudolf Schwarz. Diens ontwerp voor een compleet nieuw gebouw in samenspraak met het  skelet van het (neo) classicistische ovaal (1789/1833), moet beschouwd worden als een architectonisch hoogtepunt in het Duitsland van na de oorlog. Dat een dergelijk bouwproject in zo’n korte tijd en met relatief beperkte middelen kon worden gerealiseerd is in hoge mate te danken aan het verlicht opdrachtgeverschap van de toenmalige, lokale autoriteiten. Die vroegen in hun opdrachtverlening zowel om het behoud van de eenvoudige grootsheid van het oorspronkelijke kerkgebouw maar tegelijk ook om bij de herinrichting van het interieur te streven naar een de tijdsomstandigheden recht doende, architectonische herschepping van de Paulskirche als ‘Haus aller Deutschen’.

Frankfurt Paulskirche neubau

‘eine erinnerende Rekonstruktion’

Wat de autoriteiten destijds in Frankfurt voor ogen stond, was een democratisch antwoord op de theatrale militaire ‘Umfälschung’ door de nazi’s van historische gebouwen zoals de domkerken van Braunschweig en vooral die van Quedlinburg tot nationaalsocialistische gedenkplaatsen. Na de ondergang van het Derde Rijk vroegen de alom tegenwoordige ruïnes om andere omgang met gebouwde geschiedenis, niet als coulisse voor politieke macht, maar als uitnodiging tot individueel en collectief herinneren. Lichtheid in plaats van pathos.

Frankfurt Paulskirche Denkmal

Rudolf Schwarz benaderde de complexe opgave op een even kritische als creatieve wijze. In zijn ogen hadden bombardement en de daarop volgende brand het gebouw niet alleen uitgehold maar door het openbreken juist ‘een aura van antieke grootsheid’ verleend die het van nature niet bezat. En die energie is behouden en zichtbaar geworden in het muurwerk, dat door ronding, ritmische articulatie en massa, het gebouw de allure geeft van een robuust, Romeins monument. De sporen van destructie domineren niet enkel de architectonische presentie in de stad maar ook de programmatische enscenering van het interieur. Ondergang en wederopstanding worden symbolisch geduid en zijn in de verticale opbouw voelbaar gemaakt. Vanuit de lage, halfduistere foyer rond zware, dragende, marmeren kolommen, wordt de bezoeker via twee, tegen de binnenmuren gedrukte trappen, omhoog geleid naar de hoge, lichte en vooral lege ruimte van de plenaire zaal. ‘Hij voltrekt daarmee een beweging  vanuit het lage, halfdonkere en dragende naar het hoge, vrije en vooral naar het zwevende licht. Het is het zinnebeeld van ‘de zware en moeilijke weg die het Duitse volk in een van de moeilijkste periodes uit zijn geschiedenis te gaan heeft’.

 

Frankfurt Paulskirche decke

Aus dem Geist der Nachkriegszeit…‘

Vaak wordt de herbouw van de Paulskirche in Frankfurt in één adem genoemd met de  ‘creatieve reconstructies’ van enkele publieke gebouwen door Hans Döllgast in München zoals de Alte Pinakothek die in 1957 voltooid werd. Werken van bouwmeesters van een ‘andere’ moderniteit. Een die zich niet eenzijdig bekent tot idealiserende reconstructie noch tot totale afbraak en complete nieuwbouw, maar beide posities met elkaar probeert te verenigen. En daarbij harde breuken – historische discontinuïteiten –  niet schuwt zoals met name aan de gevels van de Alte Pinakothek op bijna schokkende wijze gedemonstreerd wordt. Maar niet iedereen is er van gediend geconfronteerd te worden met publieke gebouwen die zichtbaar lijden onder het geweld dat de geschiedenis heeft aangericht.

Aanvankelijk waren het vooral monumentenzorgers die tegen deze  creatieve en ontwerpgerichte vorm van herstellen bezwaar aantekenden. Hun kritiek was in eerste instantie van stilistische en kunsthistorische aard. Zoals in Frankfurt

Munchen Hans-Dollgast-Alte-Pinakothek-Munich-Bizley-Somerset-Architect-1Zoals in Fr

waar vanuit monumentenkring verzet kwam tegen de  vervanging van de oorspronkelijke beeldbepalende, spitse dakstoel van de Paulskirche door een eenvoudige houten dak met bovenlicht. Tegen het niet terug restaureren van de rondgaande galerij met de slanke kolommen, en eigenlijk vooral tegen de leegte en ingehouden moderniteit van het nieuwe interieur. Maar intussen was de ‘herstelde’ Paulskirche zelf ook weer toe aan restauratie. De eerste keer in 1983 en de tweede, heel recent, in 2014. Beide restauratieprojecten waren voor rechts-conservatieve groeperingen in Duitsland  aanleiding om via de media het herstel en reconstructie te eisen van de oorspronkelijke Evangelische hoofdkerk van de stad en die te bevrijden van alle sporen van de naoorlogse  wederopbouw. In beide gevallen was er niet zozeer sprake van (restauratie) casuïstiek maar van een gerichte actie tegen de mentaliteit en het gedachtengoed waar de Paulskirche sedert 1948 in Duitsland voor staat: dat van het herinneren van een misdadig gemeenschappelijk verleden en een oproep tot democratie en vrijheid. Maar velen – niet alleen in Duitsland – wensen daar vandaag de dag niet meer aan te worden herinnerd en verlangen in plaats daarvan naar de reconstructie van ‘een alternatieve geschiedenis voor Duitsland’ .

Frankfurt German Intellectuals

De FAZ schreef precies een jaar geleden in een vlammend commentaar: ‘An die Entstehung der neugestalteten Paulskirche aus dem Geist der Nachkriegszeit zu erinnern bleibt eine immerwährende Aufgabe. Auch und erst recht heute‘.

 

Frankfurt ernst-beutler-mit-seinem-sohn
Ernst Beutler met zijn zoon tussen de puinhopen van het Goethehaus

 

 Goethe in Trümmern

 

Frankfurt Goethehaus 1944

 ‘22 maart 1944: de sterfdag van Goethe, sterft ook het huis van zijn kinderjaren, sterft de stad van zijn jeugd’.

Dit zijn de openingszinnen van het ooggetuigenverslag dat Ernst Beutler – directeur van het Goethehaus aan de Hirschgraben in Frankfurt  – daags na de ramp verstuurde aan instanties die in de komende jaren over de toekomst (en financiering) van het Frankfurter Goethe-Museum, zouden moeten beslissen: Freie Deutsche Hochstift; Goethe-Gesellschaft; Stadt Frankfurt etc.). Beutler,  literatuurwetenschapper en Goethe-specialist, deed evenwel niet alleen gedetailleerd verslag van de rampzalige verwoesting maar zette tegelijk op suggestieve wijze enkele concrete feiten op een rij die hij relevant achtte voor het behoud, bescherming en overdracht van de materiële erfenis van Goethe. Het Goethehaus is weliswaar volledig ingestort, maar de fundamenten zijn er nog; de bibliotheek en het meubilair – inclusief de  collectie schilderijen, bustes, prenten en brieven – zijn tijdig in veiligheid gebracht op twaalf locaties verspreid over stad en land. Bovendien is het oorspronkelijk gebouw bouwtechnisch en fotografisch nauwgezet opgemeten en gedocumenteerd. En, als de bestuurders dat zouden willen, zouden de boeken bij wijze van spreken, nog vandaag, weer kunnen worden getoond. Het is een indrukwekkend document dat geheel gedacht is vanuit de wil zo niet plichtsgevoel tot het bewaren en veiligstellen van alles wat nog voorhanden was om de restauratie van Goethe – van de fysieke en innerlijke atmosfeer van zijn jeugd –  na de oorlog weer mogelijk te maken. ‘Het ging ons niet om het huis, om het uitwendige omhulsel en al helemaal niet om architectuur’, verklaarde Beutler in 1960 ter gelegenheid van de uitreiking van de Goethepreis in de Paulskirche, maar om het historisch zo getrouw mogelijk herstellen en in stand houden van de locus waar ‘de geest van Goethe’ tastbaar aanwezig en voelbaar is.

De (museale) overwegingen voor een zo authentiek mogelijke reconstructie van het Goethehaus, waartoe overigens pas in 1947 officieel werd besloten, corresponderen met de  – althans in de drie westelijke bezettingszones – , gelijktijdige restauratieve tendensen in een door radio, tijdschriften en feuilletons ontketende, Goethe-cultus. Volgens Karl Mandelkow hebben niets de gruwelen van fascisme en oorlog zo ongeschonden overleefd als de grote Duitse klassiekers, met Goethe op de eerste plaats. Nog tijdens de oorlogsjaren hadden onderzoekers en publicisten als Ernst Beutler – in bedekte oppositie tegen het Nazi-regiem – Goethe uitgelegd en voorgesteld vanuit de geestesgeschiedenis van het christelijk Avondland. In de eerste jaren na de oorlog beleefde de categorie ‘Avondland’ een absolute hoogconjunctuur, met name in de programma’s waarmee (christelijke)  filosofen, journalisten en volkspedagogen Goethes humanitas gebruikten als reispas voor de  heropvoeding van de Duitse jeugd tot Europees burgerschap!

Frankfurt Jasper 47

Goethe als Alibi

Maar de ‘functionalisering’ van Goethe en met name de pogingen vanuit humanistische, confessionele en vooral christelijk-conservatieve kringen, om Duitsers en hun jongste verleden met een beroep op Goethe te rechtvaardigen, ondervond uiteraard ook felle kritiek. Bekend is de onverbiddelijke slagzin van de uit de migratie teruggekeerde, Keulse germanist Richard Alewyn: ‘Tussen ons en Weimar ligt Buchenwald. Daar kunnen we nu eenmaal niet omheen’. Maar de beslissende en meest gezaghebbende kritiek op de ideologisch geladen omgang met Goethe kwam van de filosoof Karl Jaspers. Die pleitte in zijn Goethe-Preis Rede in augustus 1947 voor niets minder dan een ‘revolutie in de geestelijke toe-eigening van Goethe’. ‘De tijd van de Goethe-cultus is voorbij!’ , proclameerde Jaspers. ‘Goethe is geen mythe, zijn leven ook geen legende, hij is iemand die stamt uit een stralend en verlicht tijdperk. En wiens leven en denken tot in de kleinste details was geregisseerd en tot de dag vandaag onderwerp is van schier grenzeloos onderzoek. In plaats van Goethe op een voetstuk te plaatsen, te vereren en tot voorbeeld voor onze eigen tijd te stellen, zouden we moeten proberen Goethe te Verstehen : dat wil zeggen zijn denken en handelen te begrijpen vanuit de situaties, dilemma’s en conflicten van zijn eigen tijd.’ En, aldus Jaspers,  ook de moed moeten hebben om Goethes grenzen – in de zin van zwakheden  – onder ogen te zien en te doorgronden. Zoals zijn onbegrip en afwijzing van revolutionaire ontwikkelingen in de natuurkunde (Newton!). Als filosoof zette Jaspers ook vraagtekens bij Goethes ethische posities en moraal en, uiteraard ook bij diens eigenzinnig filosoferen. Goethe, zo concludeert Jaspers, representeert een sublieme vorm van mens-zijn, maar daarmee wordt hij niet de weg die wij vandaag kunnen bewandelen. Hij is exemplarisch zonder voorbeeld te zijn.

Veel van zijn toehoorders in de Paulskirche moeten de publicitaire impact van Jaspers’ kritiek op de naoorlogse Goethe-cultus niet of nauwelijks hebben beseft, maar zich misschien geschoffeerd hebben gevoeld door de manier waarop ‘een arrogante filosoof hier een literair genie als Goethe de maat probeerde te nemen’(Ernst Robert Curtius, in Die Zeit, 1947)!) .

Frankfurt Goethe loveGoethe_3

De Goethehuis affaire

 Jaspers’ rede uit augustus 1947 markeert het moment waarop het (vak)debat over de eigentijdse receptie van Goethe samenvalt met de publieke discussie over de restauratie van het Goethes geboortehuis in Frankfurt. Een maand eerder had de burgemeester van Frankfurt, in het bijzijn van André Gide de eerste steen voor de ‘nieuwbouw’ van het Goethehaus gelegd. Hij deed dat door met een hamer drie keer tegen een bewaard gebleven deurpost van het verwoeste huis te slaan en daarbij de woorden te herhalen die de jonge Goethe zelf in 1775, bij de ‘eigenlijke eerste steenlegging’ zou hebben uitgesproken: ‘Ich wünsche, dass dieses Haus bis zum Ende der Welt unverrucket stehen möge’.

Aan deze officiële plechtigheid was een stormachtig en vooral emotioneel gevecht over de restauratie voorafgegaan, een publiek debat waarin het thema van schuld, morele zelfbezinning en inkeer van het Duitse volk centraal stond.  Maar ook argumenten van economische functionaliteit als stedelijke imago en city branding in het geding waren. Een controversiële discussie die feitelijk alle ingrediënten bevatte van heel het naoorlogse debat over historiserende architectuur (en stadsontwikkeling) in Duitsland. Volgens sommige germanisten misschien het belangrijkste cultuurdebat uit de geschiedenis van de Duitse Bondsrepubliek (Bettina Meier, 1988).

Het vuur was op bijna provocerende wijze aangestoken door de beheerders van het  culurele heiligdom van Frankfurt'(Thomas Mann), die in het voorjaar aan de ‘geistig fuhrenden Kreise des Landes’, per brief om instemming en financiële ondersteuning vroegen voor de voorgenomen restauratie van het oorspronkelijke Goethehaus. De uitslag stond uiteraard van tevoren vast en kort daarna kon Ernst Beutler de magistratuur van Frankfurt laten weten dat het plan met groot enthousiasme was ontvangen en het verzoek tot wederopbouw gedaan werd  ‘uit naam van de natie’. Een beschamende vertoning, des temeer, omdat verreweg de grootste meerderheid van de adressanten schrijvers en letterkundigen waren, en ‘echte’ deskundigen zoals bestuurders, architecten en stedenbouwkundigen genegeerd. Onder degenen die voor een ‘Rückkehr zu Goethe’ pleitten, waren relatief veel cultuur-conservatieve auteurs, waarvan sommigen met (ongebroken) fascistische affiniteit. Hun argumenten kunnen worden samengevat in die ene zin: ‘Het herstel van het Goethehuis is het mooiste monument dat we vandaag voor Goethe kunnen oprichten en, bovendien, een signaal dat we het geloof in de Duitse geest en de moed om verder te leven nog niet hebben verloren’.

Veel minder duidelijk was wat de tegenstanders dachten wat er zou moeten gebeuren als het Goethehuis niet zou worden gerestaureerd. Die vonden elkaar in de veroordeling het geplande restauratieproject als ‘een vorm van georganiseerde verdringing’, maar kwamen vervolgens niet of nauwelijks met aanvaarbare tegenplannen. De  Frankfurter journalist en publicist Walter Dirks dacht dat er in ieder geval iets zou moeten komen dat radicaal tegenovergesteld was aan trots en gevoelig herstel van wat er ooit was geweest. En dat de eerste stap daartoe zou moeten zijn: zich realiseren dat dit geen eenvoudige opgave is. Even vaag als interessant waren de overwegingen van Karl Jaspers die aan het eind van zijn grote rede in de Paulskirche stelde dat de verhitte discussie over de restauratie van Goethes geboortehuis, geen beschamende vertoning was maar een eerste, noodzakelijke fase op weg naar de door hem bepleite  ‘revolutie in de geestelijke toe-eigening van Goethe’.

Frankfurt Grosser Hirschgraben 1945 2

Hoe Goethe verdween uit Frankfurt

De meest indrukwekkende en verstrekkende bijdrage kwam van de politicoloog en publicist Dolf Sternberger. Voor hem was de ‘geest van Goethe’ al veel eerder dan 1944 uit Frankfurt verdwenen. Frankfurt was al honderd zo niet duizend maal eerder verwoest en ten onder gegaan in de nacht van 8 november 1938 toen de ramen van joodse winkels en huizen werden ingegooid, synagogen in brand werden gestoken en joodse mensen in elkaar geslagen. ‘Damals ist der Geist Goethes vertrieben geworden aus der Luft dieser Stadt, sein glücklicher heiterer Atem, der Ruhm und Stolz der Stadt getilgt. Was nachher geschah, war nur Nachspiel, Exekution, es betraf nur noch Kulissen, leblose Schalen’ ( Die Wandlung, 3 April 1947).

In het zicht van de puinhopen van het verwoeste geboortehuis van Goethe, waagde in 1947 het echter niemand om het definitieve vertrek van Goethe uit Frankfurt te eisen. En zo is het niet vreemd dat door de dagelijkse confrontatie met de restanten van het origineel en de onmacht om met een alternatief voor een replica te komen, Sternberger aandacht vroeg voor de woestenij van bewoonde ruïnes in de  directe omgeving, en voor de mensen die daar probeerden te overleven. Uiteraard waren er al eerder ethische bezwaren tegen het uitgeven van grote sommen geld voor de restauratie van een enkel woonhuis , zolang er elders zoveel schrijnende woningnood heerste.  Maar voor Sternberg was dat niet het juiste argument tegen de reconstructie van het Goethehaus als  daad van cultuur. Maar tegelijk kon hij zich ook niet voorstellen hoe een spiksplinternieuw Goethemuseum in een volledig plat gebombardeerde omgeving zou kunnen functioneren. Nu er gekozen was voor een exacte kopie van het oorspronkelijke woonhuis van de Duitse dichtervorst, een model van burgerlijke bouw- en wooncultuur, zouden de toeristen die hier ongetwijfeld massaal op afkomen, misschien ook geïnformeerd willen worden over de huidige manier van bouwen en wonen. ‘Zou het niet’, aldus Sternberger,  ‘een grootse, mooie en echt goethiaanse opgave zijn om tegelijk met de bouw van de replica, ook de hele omgeving aan te pakken en daar opnieuw woningen te bouwen, maar dan in eigentijdse stijl en bouwwijze? (..) Wat een uitgelezen kans om overlevering en eigen tijd in een en hetzelfde project met elkaar te verenigen. Is het niet zoiets als het in de geest van Goethe verspreiden van een klein sprankje licht in een voor de rest donker Duitsland’ .

Maar, zoals Sternberger al vreesde, deze suggestie sprak de meerderheid van Frankfurters helemaal niet aan. Toen niet, maar ook niet in 2007 toen de stadsregering van Frankfurt,  op initiatief van rechts radicale fracties, besloot tot de bouw van een nieuwe Altstadt op steenworp afstand van het Goethehaus. Tot een even pittoresk als lucratief ensemble van overwegend fotorealistische reconstructies dat optisch de indruk wekt alsof hier de verschrikkingen van de oorlog nooit hebben plaats gevonden.

In het Frankfurt van vandaag is Goethe definitief verdreven. In plaats daarvan waart tussen de coulissen en decors enkel nog de opgeruimde geest van Walt Disney.

 

Frankfurt Wolfschlag

Keuze uit de geraadpleegde literatuur:

 algemeen

Wolfgang Voigt, ‘ ” Ruf der Ruinen” oder Rekonstruktion  – Altstadt,  Paulskirche und Goethehaus nach den Luftangriffen des Zweiten Weltkrieges’, in: Philipp Sturm, Petra Cachela Schmal (Hrsg.), Die immer neue Altstadt. Bauen zwische  Dom und Romer seit 1900, Berlin/Frankfurt 2018, 64-73

Norbert Huse, Denkmalpflege. Deutsche Texte aus drei Jahrhunderten, München 1984

Werner Durth & Niels Gutschow, Architektur und Städtebau der fünfziger Jahre, Köln 2012/2016

Sean A. Forner, German Intellectuals and the Challenge of Democratic Renewal , Cambridge 2014

Stephen Brockmann, German Literary Culture and the Zero Hour, Rochester NY 2004

Goethe

Goethe in Deutschland 1945-1982. Eine Ausstellung der Deutsche Bibliothek, Frankfurt a/M., 1982

Bettina Meier, Goethe in Trümmern. Zur Rezeption eines Klassikers in der Nachkriegszeit, Wiesbaden 1989

Karl R. Mandelkow, Goethe in Deutschland. Rezeptionsgeschichte eines Klassikers, Band II, 1919-1982, München 1989

Bettina Meier‚‘Goethe in Trümmern. Vor vierzig Jahren: der Streit um der Wiederaufbau des Goethehaus in Frankfurt‘, The Germanic Review 63, 4 (1988), 183-188.

Marianne Rodenstein, ‘Goethehaus, Frankfurt am Main; Romer ud Romerberg, Frankfurt am Main’, in Nerdinger, W. (Hg.), Geschichte der Rekonstruktion: Konstruktion der Geschichte, Muenchen 2010, 314-315

JF-TV heeft een tendentieuze maar daardoor ook verhelderende film gemaakt over de (politieke) achtergronden bij de totstandkoming van de nieuwe Altstadt, met de veelzeggende titel: Alt statt neu: dem Wahren Schonen Guten waarin een hoofdrol is weggelegd voor de nationalistisch publicist  Claus Wolfschlag. Te zien op diens eigen website:

https://clauswolfschlag.wordpress.com/2018/05/25/alt-statt-neu-dem-wahren-schoenen-guten/

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Plaats een reactie